Natuurpoëzie

uit gedicht Boutade, P.A. de Génestet. 1930

O land van mest en mist van vuilen, kouden regen
doorsijpeld stukske grond vol killen dauw en damp
vol vuns, onpeilbaar slijk en ondoorwaadbre wegen
vol jicht en parapluies, vol kiespijn en vol kramp.
Uw kliemerig klimaat maakt mij het bloed in de aderen
tot modder; 'k heb geen lied, geen honger, vreugd noch vreê.
Trek overschoenen aan, gewijde grond der Vaderen,
Gij - niet op mijn verzoek - ontwoekerd aan de zee.

Straks...., Bernard Wienk

Als straks in 't voorjaar de schoonheid van de berm
mij dringend nodigt naderbij te komen
om ook te snuiven en te ruiken, te zien en horen
dat mieren, bijen, luizen deez' wonderschone plek
als altijd om te leven hebben uitverkoren
dan moet ik wel, ik wacht niet langer
'k ga door mijn knieën en lig al spoedig
op mijn buik in het gras en zie wat er altijd was
het wonder dat zich steeds aan mij vertoont.
Wat wordt ik toch weer ruim beloond.

Gedachte, Khalil Gibran

In het hart van elke winter
zit een trillende lente
en achter de sluier van elke nacht
zit een glimlachende dageraad.

Natuurramp aardbeving

De moeders die zittend op straat
heen en weer wiegen
kermend van verdriet
dat zijn de beelden die blijven

(regels uit column Hassan Baharia)

Luister

Luister dan
al is het regen
op de ruit
............
............
............
Het zijn de punten achter de zinnen
van de regen.

Opvatting, Tineke

Mijn vader zegt altijd
kind, wat een rommel
een puinhoop is het in je tuin
zo ordeloos die wildernis van planten
zo slordig al dat blad zo dor en bruin.

Hijzelf zet hier een plant en daar een
er tussenin een stukje blote grond
geen sprietje onkruid en in 't najaar
waait er geen afgevallen blaadje in het rond.

Bij mij mag alles groeien, doodgaan, blijven liggen
en onkruid vind ik vaak de moeite waard
het oogt niet altijd even net en keurig
maar dat ligt ook niet in mijn aard.

En als ik dan de winterkoning in de heg zie
de roodborst scharrelend door het dode hout
dan denk ik: 'k hecht doorgaans waarde aan je oordeel
maar wat je van mijn tuin vindt laat me koud.

Zeven bomen, Aart van Nie

Wie de houthakker ziet voorbij gaan
weet dat het winter is
Stammen te water geraakt
vlotten met de stroom mee
Als wij zaagmeel van een oude trap zijn geworden
staat het bos nog daar.

De Hazelaar, Ida Gerhardt

Onverwacht mij tegen
in 't nog winters jaar
op de sprong der wegen
bloeit de hazelaar.
Tegen 't licht gehangen
slingertjes van goud;
aarzelend, bevangen
raak ik aan het hout.

Trillend dwaalt van boven
't fijne wolken los
en met bloei bestoven
in het naakte bos
blijf ik in een bevend
teruggehouden staan,
en ik raak nog even
't donker stamhout aan.

Nieuwjaarsdag, Hans Kuyper

Veel is er niet veranderd deze nacht
de huizen staan nog bij elkaar
en druipen maar, en druipen maar,
en spiegelen mistroostig in de nacht.

Veel is er niet veranderd, dat is waar.
Toch heeft de nacht iets wonderlijks gebracht,
er is opeens een heel nieuw jaar dat wacht,
wat kan er niet gebeuren in een jaar!

Zorg dat je wakker bent,
en klaar.